In de eerste jaren van het bestaan van de Nederlandsche Heidemaatschappij werd vooral gewerkt aan de ontginning van woeste gronden en de aanleg van bossen. Eind 19e eeuw werden de woeste gronden en duinen ten behoeve van de houtproductie vooral bebost met de grove den. In de 20e eeuw veranderde deels de functie van het bos en werden ook recreatiebossen aangelegd. Een belangrijk voorbeeld is de Hooge Veluwe.
In de 19e eeuw heerste er een economisch klimaat waarin de overheid goede voorwaarden schiep voor bosbouw en ontginningen, waarbij de uitvoering in handen was van organisaties zoals de Nederlandsche Heidemaatschappij. Het ontwikkelen van buitenplaatsen, bijvoorbeeld de Hoge Veluwe, is een typisch voorbeeld van deze situatie. Bosbouw blijft tot ver in de 20e eeuw één van de belangrijkste economische pijlers van de Heidemaatschappij. In feite was de Heidemaatschappij de grootste hovenier van Nederland en samen met dochtermaatschappij Foreco zelfs actief in de houthandel. Voor meer informatie over de oprichting van Foreco, zie dit bericht in het personeelsblad De Rechte Voor van augustus 1972: krantenbericht-oprichting-foreco.pdf
Vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw namen de activiteiten van de Nederlandsche Heidemaatschappij op dit gebied af. In 1982 stopte het bedrijf met de houthandel, waardoor ook het belang van bosbouw afneemt. Vanaf deze periode komen steeds meer natuurgebieden in handen van Staatsbosbeheer en provinciale landschapsorganisaties. De investeringen in de groene sector en het landelijk gebied liepen terug, terwijl de investeringen in infrastructuur en stedelijk gebied juist toenamen. In een veranderde sector bleef bosbouw toch een onderdeel van de activiteiten van het bedrijf dat inmiddels kortweg Heidemij genoemd werd, en later Arcadis.